was ik een boom

Sinds september probeer ik bijna elke ochtend een wandeling te maken in het park, dat steeds meer mijn therapeut én mijn muze is. Ik moet mezelf bij de vijver regelmatig met tegenzin wegrukken. Ik sta daar soms met tranen in de ogen en voel dan een intens verlangen om een boom tussen de bomen te worden. Niemand die me nodig heeft, geen moeilijke keuzes te maken, geen verwachtingen, geen ongemakkelijke gesprekken in de supermarkt en op de eerste rij om alle schoonheid daar te aanschouwen. Te zíjn. 

Maar welke boom zou ik dan zijn? Graag zou ik een magnolia zeggen, of een kerselaar. Een boom met zachte bloemknoppen die eind maart al open zijn of toch klaar zitten en die het nog kale, slapende park zachtjes wekken met hun geuren en kleuren. Een betoverende en hoopgevende boom. 

Maar ik moet eerlijk zijn. Vandaag bleef ik af en toe bij een boompje staan en kon niet anders dan meewarig en licht spottend mijn hoofd schudden. Én toegeven, jaja ‘t is al goed, dít ben ik. 

Een boompje dat zijn, intussen droge, krakende, vuilbruine bladeren, nog steeds vasthoudt ook al is het eind maart. Een bang boompje dat niet durft. Dat controle wil. Dat koppig wacht met loslaten tot het helemaal zeker is dat de lente daar is. Tot het vogelgezang oorverdovend, de bloesems overal en genoeg frisgroen om niet meer te twijfelen dat de stilte, het wachten, het doodse nu definitief voorbij is. En dan snel die bladeren loslaten. En jaloers zijn op zij die dat eerder durfden. Want ik wil óók nu al bloesems. 

Ik zou groeien naast een magnolia. En smoorverliefd zijn natuurlijk. Genieten van alleen maar naast haar staan, in haar nabijheid. En met mijn dorre herfstbladeren nog in de handen trachten haar aandacht te trekken. Ze sexy laten kraken en ritselen door wat te wiegen. Ik zou haar nooit kunnen krijgen en we zouden dat allebei weten. Maar ze zou beleefd wat van haar geur mijn richting uit sturen en er zou al eens een bloemblaadje op mijn takken landen. En dat zou genoeg zijn. 

Maar misschien doe ik mezelf wat teveel onrecht aan. 

Zo zag ik op diezelfde wandeling een kleuterklasje op uitstap. Ze stonden netjes per 2, droegen fluovestjes en zongen één of ander schattig liedje over een paasei. Want het kan natuurlijk niet dat je in maart in het park loopt en dan sinterklaasliedjes zingt, dat is erg verwarrend voor plant en dier. 

Een moeder of juf stond bij het poortje van het arboretum, waar ik graag naar binnen wilde.

Ze stond er recht voor en had het poortje voor alle zekerheid ook nog eens in het slot gedaan. Niet dat het poortje op een drukke straat uitkwam, gewoon op een weggetje in het park. Ook niet dat die kinderen enige tekenenen van ontsnappingsdrang vertoonden. 

Voorzichtig schoof ik het slot open en opende het poortje. Ik zag de angst in haar ogen. Haar neusgaten sperden iets verder open terwijl ze iets té luid probeerde verder te zingen alsof er niets aan de hand was (er was dan ook niets aan de hand). Intussen liet ze haar blik gejaagd heen en weer gaan tussen het poortje dat enkele seconden zou opengaan en de kinderen die daar nog steeds lieflijk stonden te zingen.

Het poortje viel meteen achter me dicht en ze kon niet snel genoeg het slot weer dichtschuiven. Opgelucht zong ze weer wat zachter (wat mij dan weer opluchtte) en keek me nog even met een strenge “dat was nipt mevrouwtje!”-blik aan. 

Ik keek nog eens naar de kinderen om te zien of ik iets gemist had, maar nee, ze stonden nog steeds op exact dezelfde plaats te zingen en schattig te zijn en hadden, zo zag ik nu, nog minstens 5 extra begeleiders bij. 

Nee, ik was te streng geweest voor mezelf, concludeerde ik nu. Díe vrouw, zíj was de bange boom met de herfstbladeren in maart. 

En ik?

Ik ben geen moedige magnolia wiens bloemknoppen al klaarzitten in de herfst en die zo weer, wind en vrieskou trotseert. Maar misschien ben ik wel die ene boom aan de overkant van het water. Tegenover de magnolia. Die nu nog kaal is, maar waar de bijna niet zichtbare knopjes al klaarzitten. Te wachten. Tot het eens stevig zal waaien. De magnolia plots weer kaal zal zijn. En dan zal ik op mijn tempo (traag dus) steeds groener kleuren. En de magnolia zal naar me opkijken en onder de indruk zijn. Én smoorverliefd. 

En vooral: nooit meer zal ik aan de kassa moeten praten met die andere ouder van de school van mijn kinderen waartegen ik begot niet weet wat gezegd. Nooit meer. 

Een gedachte over “was ik een boom

Plaats een reactie