voor ik vergeet

herinneringen tussen 6 en 12 jaar op een hoopje

Een ode aan mijn kinderjaren, het vastleggen van herinneringen die me steeds meer ontglippen. Wellicht niet allemaal even juist, herinneringen zijn nu eenmaal niet altijd betrouwbaar, alvast mijn excuses aan mijn mama als ik weer onwaarheden verkondig. Ook een ode aan het vrij spelen. Zonder volwassen ogen die afkeuren, toejuichen, iets stout of goed vinden, alles willen vastleggen op beeld … Ver weg daarvan heb ik zoveel uren vrij gespeeld in onze wijk in Bissegem en dat nemen ze me nooit meer af.

We speelden altijd op straat. Fietsten rond in de wijk, haalden vriendjes op, klommen in bomen, rookten sigaretjes achter de berg, draaiden eindeloos veel rondjes op de bandschommel van het speelplein tot we moesten overgeven. Dan schepten we er wat zand over en draaiden weer verder. We krabden onze korstjes er steeds weer af om zoveel mogelijk littekens te verzamelen. Ik kroop met mijn broers onder de prikkeldraad om in de koeienwei te geraken en bleef met mijn haar hangen, waarna ik de hele dag hoofdpijn had van de stroomschokken. 

Mijn nicht en ik speelden dat we weeskinderen waren en aten alles wat er eetbaar uit zag van de straat. Een zak platgereden chips, kauwgom, gras, boterbloemen (wij dachten altijd dat die eetbaar waren, pas onlangs ontdekte ik dat ze giftig zijn). We aten frutella’s met papier en al op. Ik weet niet waarom. We zeiden dat dat lekkerder was. We tekenden op de straat huizen met compleet ingerichte kamers met krijt. 

We plasten onder leiding van ons overbuurmeisje in een grote emmer en mengden dit met aarde. Vergif voor Sammy. We zouden hem wijsmaken dat het chocomelk was, wat we uiteraard nooit deden want we waren bang voor hem. We hadden een verkennersboom, een klimboom en een ontspanningsboom. We verstopten er van die paarse, harde snoepjes die de hele dag tussen de tanden blijven kleven. 

We gingen turnen in de sporthal en een jongen, waar ik een paar keer mee gespeeld had, vroeg het aan. Ik wilde niet en dat nam hij niet zo goed op. De volgende keren werden we met stenen bekogeld en er stond eens met krijt in grote letters: FAK YOU SARA op de straat.  

We fietsten elke zaterdag naar de bibliotheek met onze paarse rugzakken van de ASLK. We stouwden die dan vol nieuwe boeken en strips (mijn broers vooral strips, ik vooral boeken) en ik herinner me het genot van zo’n volle rugzak. Ik las Pietje Puk, Wipneus en Pim en later Pietje Bel, Dik Trom, de Babysittersclub en de Olijke Tweeling (ik sprak dat uit als “o-lijke”) en ik weet nog exact waar al deze boeken stonden in de bibliotheek. Later verslond ik alles van Thea Beckman en dat was zo fantastisch dat ik die soms nog eens opnieuw zou willen lezen, maar ik ben zo bang om teleurgesteld te zijn. 

Steven ‘de rostn’ gooide een keer een steen naar mijn broer. Mijn broer was wenend, met bloedend voorhoofd naar huis gerend, wij allemaal mee. Ik herinner me het bloed op de voetbal die hij vasthield en dat het een ‘gabbe’ was die genaaid moest worden. Mijn broers zongen daarna altijd: “geef acht, skit in uw broek met vulle kracht, geef zeven, met tomaten achter Steven.” 

We wandelden elke dag naar school, de wijk door, de spoorweg over, langs die mooie husky en de frituur, tot de straat waar de vrouw met de grote borsten met het oranje jasje en stopbordje ons hielp oversteken. We zeiden na het oversteken altijd tegen elkaar dat haar borsten toch zó groot waren. Niet normaal! Op weg naar huis schreeuwden van we “evriewer wie goooow, piepo want toe noooow” tot we hees waren. 

In de herfst maakten we grote bergen van de afgevallen bladeren waar we ons in verstopten. Vlakbij ons huis stonden een heleboel hazelaars en we plukten dan zakken vol hazelnoten. Ik herinner me hoe het pikte onder mijn nagels van al dat gepeuter om de hazelnoten uit hun omhulsel te krijgen. En het vieze gevoel tussen je tanden als je de hazelnoten probeerde te breken. Als je te veel hazelnoten gegeten had, kreeg je altijd een beetje keelpijn. En toch bleef je verder eten. 

We aten ‘s middags warm en ‘s avonds boterhammen. Elke woensdag- en zaterdagavond aten we de bizarre combinatie van chocoladepudding van Saroma gemengd met cornflakes. We hadden dat zelf eens bedacht. Een halve liter pudding, nog in de maatbeker, waar je dan telkens een handvol cornflakes bij gooide en die snel opat voor ze zacht werden. En lekker dat dat was. 

Vrijdagavond aten we croques. Mijn papa stond die dan de hele avond klaar te maken en wij bleven maar eten. Dat was meestal zo als we iets lekker vonden. We aten tot alles op was, ook als we al lang voldaan waren. Je overeten hoorde erbij, dat was een bewijs dat het echt lekker was. Bovendien was het heel belangrijk dat we allemaal evenveel gehaktballetjes of chicons in hesp of gebakken patatjes kregen, dus ik moest aan hetzelfde tempo eten als mijn drie broers zodat ik goed kon bijhouden dat ik evenveel kreeg. 

We mochten een keer onze fiets meenemen naar school. De politieagent (effectief dé politieagent van Bissegem, iedereen kende hem maar zijn naam ontglipt mij nu, ik wil zeggen Joost maar ik denk dat dat de postbode was) zou naar onze school komen om les te geven rond veilig fietsen. Ik was zo blij, eindelijk eens naar school met de fiets in plaats van te voet! Ik had een oude fiets die al verschillende nichten meeging en nu eindelijk bij mij was beland. Hij was nog net iets te groot waardoor ik niet echt met mijn voeten aan de grond kon, maar dat deerde niet. De politieagent (Jozef?) koos mijn fiets als voorbeeld … voor een fiets die absoluut niet verkeersveilig was. Hij boorde hem helemaal de grond in. De remmen werkten niet, geen bel, geen lichten, ik kon niet met mijn voeten aan de grond, … Ik schaamde me kapot.

De snoepwinkel de Knock, waar ik later mijn eerste Joepie kocht, lag net buiten de wijk. We moesten een straat over met een zebrapad dat schuin liep. En het was er levengevaarlijk want Kevindemuzere was daar een keer omver gereden. Dus dat was je leven riskeren als je daar overstak. Maar ze hadden daar sjiekletten van 1 frank dus met 10 frank wandelde je er met 10 sjiekletten buiten. Daar wilde je je leven al eens voor riskeren. Ze hadden er ook kalissiestokken en daar kon je echt weken mee doen. Gewoon ‘s avonds naast je nachtlampje leggen en ‘s morgens weer verder kauwen. 

Mijn beste vriendin en ik oefenden toneelstukjes en dansjes op Samson en Gert in waar onze broers dan naar moesten komen kijken. Later zouden we uuuuren doorbrengen op haar kamer om radio te maken en te praten over de kampen en de leiding, over vriendinnen, de ruzies met mijn mama en natuurlijk over jongens. Maar dat is voor een tekst met een andere ondertitel.  

Een gedachte over “voor ik vergeet

Plaats een reactie