dankzij de ander

mag ik een traan laten omdat het kippenhok leeg is
de kippen gisteren doodgebeten                             
en ik vanmorgen uit gewoonte toch de tuin in liep
om hen wat restjes te geven
(‘hoe gaat het met mijn schatjes?’)
en ze me dan, terwijl ik kippenstront schep        
vragend lijken aan te kijken
(‘goed en met jou?’)
en ik dan altijd even voel hoe ik me voel
en dat nu niet weet

mag ik het volledige uur bij de psycholoog
aan mezelf wijden
míjn zoektocht
mag ik huilen om de mist
om wat vast zit
een vuist ergens in het centrum
die maar knijpt
omdat ik de luxe heb
in een land te wonen
waar tijd en ruimte en geld is 
voor zo’n persoonlijke zoektocht

mag ik in de klas
‘ik ben triest’
‘ik heb stress’
aanleren
en als het dan over de hel gaat, die Gaza heet 
over Soedan
over Syrië
de klas zich lijkt te vullen
met tranen en verdriet en pijn
we met z’n allen overspoeld
en ik hen nooit de woorden zal kunnen leren
om dat te beschrijven
omdat ze niet bestaan
en dus maar benadruk dat het ‘ik ben’ en ‘ik heb’ is
en niet andersom

en mag ik er dan de stop uit trekken
overgaan naar het weer
zodat het wegstroomt
we weer ademhalen
opgelucht
want ze moeten toch leren
hoe graag we hier over het weer praten
‘het regent’ de grootste bekommernis 

mag ik wegkijken 
van de beelden
omdat ze veel te diep snijden
mag ik het geluid dempen
van die huilende, radeloze kinderen
mijn oren sluiten voor hun doodsangst
hun ondraaglijke pijn
en verdriet zo oeverloos
omdat mijn moederhart het niet kan dragen

mag ik mijn hart ophalen
aan de zeldzame zonnestralen
en de bloemen in de tuin
de struik vol frambozen in wording
mijn serre vol tomatenplanten
mag ik genieten van het dieven
die takjes tussen wijsvinger en duim wrijven
en die geur heerlijk vinden?

mag ik me laten troosten
door die ene klaproos
die groeit op een plek omringd door beton
waar voortdurend zware bussen langs denderen
een plek waarvan ik zou zweren
dat daar nooit leven kon groeien
laat staan een bloem
zo mooi
zo kwetsbaar
zo perfect

mag ik op zoek naar ontroering en verwondering
daarover schrijven
als voor zoveel mensen
de realiteit alleen maar gruwelijk is
en ontroering en verwondering een verre droom

mag ik mijn rug draaien
naar zij die monsters genoemd worden
maar ook een hart hebben dat bloed pompt
die ooit een moeder hadden
bij wie ze op schoot gewiegd werden
omdat ze zo klein en kwetsbaar waren

die vergeten zijn
of nooit geleerd of begrepen hebben
dat mens-zijn is:
ontzettend kwetsbaar zijn en je toch veilig weten
dankzij de ander

mag ik mijn rug draaien naar wie dat vergeten is (het zijn er veel)
en mag ik kijken naar die duizenden, miljoenen mensen op straat (het zijn er veel meer)
naar hoop, moed, kracht en kwetsbaarheid
mag ik huilen van ontroering omdat ze met zovelen zijn
omdat de meeste mensen deugen
en dromen van
strijden voor
desondanks nog steeds geloven in
een wereld waar je ontzettend kwetsbaar mag zijn en je toch veilig weten
dankzij de ander

Saudade

Het zoontje heeft op mijn terugkomst gewacht. Beslist in een zeldzame vlaag van moed dat ik zijn losse tand er uit mag trekken. Een tand minder en bijna 2 uur huilen later (eindelijk weer wat ontladen in moeders armen) speelt hij, plots enkel in onderbroek en met oorwarmers op, in de tuin. Hij heeft een lange stok vast, zwaait wild in het rond terwijl hij heen en weer rent. Zoals altijd druk aan het praten tegen zichzelf of tegen een imaginair publiek, wie zal het zeggen. Hij is vorige week 6 geworden en er mocht absoluut niet voor hem gezongen worden. Feliciteren was wel toegestaan maar we moesten niet overdrijven. De twee beste cadeaus die hij gekregen had, waren de chocopot van oma en de lelijke, roze oorwarmers die ik voor een halve euro in de Kringwinkel vond. Zijn geluk kon niet op. 

Ik lig in de zetel met zicht op de tuin en de dochter heeft zich in mijn armen genesteld. De eerste jaren van haar leven had ik bijna dagelijks dat gevoel: die verwondering, dat ongeloof, hoe het toch mogelijk was dat dit mensje in mij was gegroeid, dat ze deels mij wás, zo broos, zo verbijsterend mooi, zoveel pure onschuld en ontroering in mijn armen. Het was soms bijna ondraaglijk.

Nu is ze acht en een prachtige, vurige, gevoelige wijsneus. Ze ligt tegen me aan, vindt geen goeie plek want mijn arm en schouder zijn te hard maar ze blijft toch liggen. En daar is het gevoel weer, nu ik haar een week niet gezien heb, die schok van ontroering en ongeloof, dat wij dit prachtige kind hebben gemaakt. Wisten wij veel dat we dit konden, dat er zoveel schoons kon groeien uit onze twijfels, ons verlangen, onze pijn, ons onvermogen. Uit ons.

Ik sluit mijn ogen, zie de smalle straatjes van Lissabon voor me, voel de honderden trappen die we beklommen in mijn kuiten, ik hoor de hartverscheurende Fado, het zangerige Portugees hangt nog rond me en ik proef de zoete pastéis de nata op mijn tong. Ik heb alles weer gretig in mijn hart gesloten en dan is gemis onvermijdelijk.

Het zoontje komt binnen. Hij neuriet, duwt zijn voorhoofd tegen het mijne. “Geen zoentjes geven!”, roept hij al bij voorbaat. Hij kent me, hoezeer ik zijn wens (NOOIT OF TE NIMMER ZOENTJES GEVEN) ook probeer te respecteren, dat smoeltje zoenen gaat vanzelf, dat is een reflex, geen bewuste handeling. Ik bekijk hem van dichtbij, opeens staat zijn neus vol sproeten, net zoals het park opeens groen geworden is en de tulpen en de azalea’s in bloei staan. Of hoeveel er kan veranderen in één week. Sproeten waar ik instant waanzinnig veel van hou, en oh wat valt het me zwaar dat ik ze niet mag bedelven onder mijn zoenen.

Hij zucht blij: mama is terug. Ik ben tevreden en weemoedig. Ik koester wat ik heb, mis wat voorbij is en verlang naar wat ik nog niet ken. Geen woord dat ik beter denk te begrijpen dan saudade. 

genoeg

er is de vroege ochtend en het licht traag de tuin in zien sluipen
er is de jongen in zijn onesie op zijn laarsjes in het kippenhok
het meisje in mijn armen gevleid dat zegt: nog heel even
en een moeder die denkt: of altijd?
er is tijd, er is wachten, er is niet-doen 

er is pijn die van zacht naar scherp van zacht naar scherp
er zijn kussen op zachte wangen
en op vochtige lippen die gewillig openen

er zijn brutale tranen op de fiets
ze komen als ze daar zin in hebben
onuitgenodigd en onaangekondigd
iemand zegt iets over een midlifecrisis
er zijn jonge, groene blaadjes
een park vol magnolia’s in bloei
en elke dag de man met de twee bananen
het bandje van zijn rugzak zit gedraaid
in gedachten draai ik het goed zodat het niet zo knelt aan zijn schouder
wrijf even over zijn rug
hij zwaait naar mij

er zijn twee kinderen lang na bedtijd met een lantaarn in het donker op de trampoline
er worden handen gewassen en het meisje zegt: ik heb het gevoel dat het zo’n dag was waarin we echt álles hebben samen gedaan,
en de jongen die dan zegt: ja, dat was echt héérlijk

er zijn handen, een boek, er is een vol schrift en een leeggeschreven pen,
schoenen vol modder, een groene gieter en gemorste verf op een tegel
er is zonlicht en er zijn honderden vogels
er is tijd, er is wachten, er is niet-doen 

er is de vrouw die Nederlands spreekt aan de telefoon, Engels tegen haar ene hond en Frans tegen de andere
er zijn twee gasten op de step met harde stem en onbewogen blik en de armen van de achterste innig rond het middel van de voorste geklemd
de kledingkeuze van mijn dochter waarbij alles met elkaar vloekt en het resultaat toch prachtig is
er is de cursist met een roze pennenzak vol glitters en een kaft met paarden van zijn dochter die geconcentreerd een oefening maakt
er is iemand gebogen en wankel van de drank en of zorgen in de gietende regen met regenjas en kap op maar die rits is open en ik wil graag stoppen en zorgzaam haar jas dichtritsen tot – even omhoog kijken – helemaal boven

er is zoveel waanzinnig goeie muziek
en de patroontjes en kleuren op de strijkparelwerkjes van de jongen

er is hout dat in stukken wordt gezaagd
iemand bouwt iets op, iemand breekt iets af
er is verlangen en missen en er is weerzien
er is landen op een zacht tapijt vol kleur en soezen in de zon
een ronkende motor in de verte en een haan die kraait
en er zijn nieuwe tranen bij het bestellen van een broodje met pitjes
er is een vrouw met hond die vrolijk heen en weer zwaait met een zakje kak als was ze roodkapje met een mand vol koekjes
er is pijn die van scherp naar zacht van scherp naar zacht
er is tijd, er is wachten, er is niet-doen 

er is iemand die desondanks tijd en ruimte gaf
en tijdens het wachten een serre bouwde
waar ik nu kan zaaien en schrijven, badend in het licht
luisteren hoe alles gewoon gebeurt
hoe oneindig schoon het zingen van een merel
mijn stoel die over de grond schraapt
een mier die ploeterend maar vastberaden de voor hem eindeloze werkbank oversteekt
er is potgrond onder mijn nagels
de stilte en de ademhaling
er is tijd, er is wachten, er is niet-doen en dan is er plots leven

er is steeds weer verdwijnen in die ene luide gedachte
opgeslokt door dat ene gevoel dat alle aandacht opeist
er is de illusie van schaarste
steeds opnieuw

er is achteruit stappen
omdraaien
driehonderdzestig graden horen, voelen, zien, lezen
er is de illusie van schaarste
maar er is altijd meer dan genoeg

dragen

alles draag je mee
op je rug 

het is alles
en het is bijna niets meer
en dus zo zwaar

je hebt gedacht
ik heb een hart
dat warm bloed door mijn lijf pompt
ik heb soms kippenvel
en ik zing een beetje vals:
ik ben een mens

je hebt gedacht 
mensen zijn verbonden
en vele handen, harten, stemmen 
maken het verschil 

maar nu is alles 
dat eens zoveel was
bijna niets meer geworden

en je draagt het mee
op je rug
en het is het zwaarste
wat je ooit moest dragen 

who knows where the time goes

9. In de eindeloze zomers werd de bakstenen muur in onze tuin erg warm. De rolluiken waren naar beneden en binnen was het donker en koel. Als ik op kamp was en mijn thuis miste, was het dat. In gedachten stond ik dan in de tuin en legde mijn hand tegen de achtergevel die zinderde van de warmte en rook naar zomer en vrijheid. In de wijk speelden we van ‘s morgens tot ‘s avonds op straat. We fietsten naar de huizen van onze vrienden, krijtten op de straat, klommen in bomen, maakten kampen en schreven brieven. Onze ouders wisten niet waar we waren of wat we deden. We kregen een nat washandje mee om te gaan slapen dat even verkoeling bood, binnen de kortste keren warm was en even later alweer te droog. Als ik weer eens niet kon slapen, kreeg ik wat druppels van iets kruidigs in het gele bekertje uit de badkamer waarvan de bodem wit was van de tandpasta. De druppels hielpen niet.

14. Woensdagnamiddag, ik moest studeren en zat op mijn vensterbank met blote benen in de zon. Mijn radio stond luid genoeg zodat ik niets miste van mijn lievelingsprogramma “Cuisine X” op Studio Brussel. Ik luisterde, lachte hard en probeerde intussen een wiskundige formule uit het hoofd te leren. Ik had me niet ingesmeerd want mijn techniek om bruin te worden was toen: eerst verbranden en dan hopelijk niet te fel vervellen zodat er nog wat bruin overbleef. 

8. We hadden bij de vijver langs de spoorweg gespeeld en dat mocht eigenlijk niet. Mijn oudste broer en zijn vriend vingen daar kikkervisjes en ik was stilletjes meegelopen. Ze hadden me niet weggestuurd. Ik kon mijn geluk niet op. Opgetogen probeerde ik ook. Ik was natuurlijk de vijver in gesukkeld. Geschrokken, vies en nat er terug uitgeklommen. Ik bleef lang op straat hangen, wachtte tot ik wat zou opdrogen, tot ze het thuis niet meer zouden zien of ruiken, bang om naar huis te gaan. Toen toch het huis binnengeslopen. Mijn ouders aan de tafel met hun rug naar mij. Ik zo nonchalant mogelijk “ik moet dringend -” gezegd en toen hadden ze zich allebei omgedraaid. “Kom eens terug?”. De straf, die zoals steeds oneerlijk zou voelen, volgde onverbiddelijk. 

16. Ik lag op bed met mijn benen omhoog tegen de muur. We hadden nu een draadloze telefoon en ik belde met een goede vriend en giechelde aldoor. Er hingen gedichten aan de muur die ik had overgeschreven uit het handboek Nederlands en met kneedlijm van Pritt had opgehangen. Op mijn geblutste radio plakte een sticker van Studio Brussel en op mijn bureau één met een regenboog en de tekst “er is hoop door Jezus Christus”.  In mijn la lag een stapeltje dramatische afscheidsbrieven omdat ik dacht dat ik bijna zou sterven. Met een briefje erbij waarop stond dat de brieven pas geopend mochten worden ná mijn dood. 

7. Het was mijn eerste kamp en dat meteen voor 10 dagen. De laatste avond bij het kampvuur was ik in het donker achter een muurtje gaan zitten. Ik dacht aan de leidster die wegging uit de Chiro en probeerde mezelf aan het huilen te brengen. Ik snikte luid genoeg zodat iemand me zou horen. Ik werd gevonden en de leidster in kwestie werd gehaald. Gevleid als ze was, werd ik liefdevol getroost en kreeg de aandacht waar ik zo naar snakte. 

35. Eindelijk nog eens wakker vóór de kinderen. Met mijn koffie in de hand ben ik de glijbaan opgeklommen en ik leun nu wat onhandig tegen een houten balk terwijl ik de lente opsnuif en daar de eerste zonnestralen vang. Mijn koffie heeft nog nooit zo goed gesmaakt, de kippen kakelen om mijn aandacht en ik wenste dat ik de tuin uit kon wandelen, het park in en dat niets of niemand iets van mij wou vandaag. 

12. In het zesde leerjaar waren de jongensschool en de meisjesschool ineens gefuseerd. We gingen zwemmen en toen ik mijn armen omhoog stak, wees een jongen naar mijn okselhaar en lachte. Ik wist tot dan nog niet dat dit iets was waar je je voor diende te schamen, maar deed het meteen. Met gloeiende wangen liet ik mijn armen zakken en die avond smeekte ik mijn ouders of ik mijn oksels mocht scheren. Na wat geaarzel mocht het en ik ging opgelucht en met prikkende oksels slapen.

20. Ik had iets met een jongen die te knap, te slim en te rechtuit voor mij was. Hij zei alles wat hij dacht en dat kon grof en kwetsend en dan weer onverwachts teder zijn. We hadden iets maar ook weer niet. We zeiden steeds: toch maar beter niet, want we zijn zo anders en begonnen dan weer te zoenen. We namen afscheid bij de voordeur aan mijn kot en zeiden: vanaf nu niet meer. We zijn zo anders. En wisten dat het de volgende keer weer zou gebeuren. Als hij weg fietste, voelde ik die zwarte, groeiende onrust die er was gekomen na haar dood meer dan ooit en ik huilde dan.

15. Ze was de liefste vriendin ter wereld en nu was haar vader gestorven. Mijn ouders waren het ‘s avonds komen vertellen in mijn bed maar ik mocht niet naar haar toe. Dus ‘s morgens, toen ik eindelijk mocht, wandelde ik met een zwaar hart door onze wijk. Langs kleine weggetje waar we eindeloos veel hadden gespeeld, gefietst en vooral honderduit hadden lopen kletsen. Halverwege zag ik haar, ze was ook net op weg naar mij. We hielden elkaar lang vast en ik wenste en bad dat haar vanaf die dag nooit nog iets of iemand verdrietig zou maken. 

een wens denk ik

de koffie smaakt
telkens weer als die eerste tas ‘s morgens
met slapers in je ogen en dromen in je haren

je buigt mee met de wind
met de seizoenen
met stemmen en stemmingen
omarmt wat op je weg
en lost weer als je verder moet

net op het moment dat je gedachten
met je aan de haal
de geur van vochtig hout
en jij terug in de barakken waar je als kind
je stem hees van het zingen en roepen
de mooiste dagen beleefde

iemand die zegt: wat zie je er goed uit
en als je huilt:
– gaat het? en
– wat erg. en
– ik weet zeker dat het weer overgaat

de muziek net wat nodig is
opzwepend
ontroerend
scherp
of kabbelend
sij
pe
lend
door je lichaam

een gast die niet welkom is
toch even binnen laten
ze komt anders toch terug
een warm bad aanbieden en
dan zien dat ze ook maar dat is
en al weer
vertrokken voor je er erg in hebt

voelen als je wil denken
dansen als je wil denken
zuchten als je wil denken
ademen of schrijven of is dat hetzelfde

als je wil denken

taal zo mooi
zo klein
dat je als je buiten komt
op straat gaat huilen
of lachen
hardop lachen
en zegt:
wat goed
wat frappant
zo op de juiste plek

kier

is het misschien zo
dat als je kijkt
naar wat gesloten is

en blijft kijken
ook met je ogen dicht op de trein
als je twijfelt bij de bakker en 
terwijl het sap van die laatste tomaat
langs je wang

zelfs als je de tijd vergeet
omdat de bomen zo zacht 
en geruststellend
wiegen

zélfs 
als je je niet helemaal 
in die ander
kan verliezen

is het misschien zo
dat als je blijft kijken
naar wat gesloten is

het op een dag
toch op een kier
voor jou?

zes

Ik fiets met de dochter achterop. Haar laarzen zijn kapot en ik vond tweedehands eenhoornlaarzen met glitters en alles erop en eraan voor maar drie euro. En eenhoorns, dat is blijkbaar een ding. Zelfs mijn dochter, die houdt van modderpapjes, regenwormen, slakken, in bomen klimmen en rondlopen in haar blootje (het lijkt hier soms de Lord of the flies), blijkt niet immuun voor de eenhoorngekte. 

Er tikt al enkele dagen iets tijdens het fietsen. Ik ontdekte dat het stopt als ik zigzaggend fiets. Het is rustig op de weg dus daar ga ik. Ik geniet van de instant rust in mijn hoofd als het getik ophoudt. De dochter vertrouwt het zaakje niet. Ooit, intussen al meer dan 2 jaar geleden, kantelde mijn fiets bij vertrek en viel om. Ik herinner me de twee huilende kindjes die, in hun stoeltjes vastgeklikt, half uit hun stoel hingen en ik die moest kiezen wie ik eerst zou losmaken. De dochter wou daarna lange tijd niet meer bij mij op de fiets, ze was daar nogal volhardend in. Zo ben ik regelmatig naar huis gefietst, terwijl zij naast mij jogde. Wonderlijk, die koppigheid van dat meisje. 

Ze heeft het vertrouwen in mijn fietscapaciteiten nog steeds niet helemaal herwonnen en roept ongerust: “Rustig rijden hé mama, en je handen allebei aan het stuur!”. Ik zie enkele wandelaars opkijken. 

Ik rijd door enkele straten waar ik nooit eerder kwam, tot ik op een plek kom die ik herken. Ik was hier al een keer, zo’n kleine 6 jaar geleden. Ik huilde toen, dat herinner ik me ineens. Had de dochter in de draagdoek, ze was enkele maanden oud en was eindelijk opgehouden met krijsen en in slaap gesukkeld. 

De wanhoop die ik toen voelde. Ze was nogal een intense baby. Sliep nooit langer dan 2 uur na elkaar. We moesten hemel en aarde bewegen om haar in slaap te krijgen. Ze huilde hysterisch als ze niet gedragen werd en was heel moeilijk te troosten. Dus ze sliep veel in de draagdoek en bleef enkel slapen als je aan een stevig tempo met haar rondwandelde. Durfde je even stil te staan dan was het kot te klein. (Dat was het ook letterlijk, als je dat stevig tempo in je living moet aanhouden) Ik was zo moe. Ik wist niet wat ik deed. Wat ik fout deed. Wat zij nodig had. Gelukkig was er ook die overrompelende verliefdheid op dat prachtige, ondoorgrondelijke wezentje.

Ik was die dag meegegaan met een vriendin naar postnatale kiné in groep. Baby’s mochten mee dus ik dacht, zeer naïef, dat ik de dochter tijdens de oefeningen zou kunnen vasthouden. Bij het binnenkomen zag ik allemaal rustige, tevreden baby’s in maxi-cosi’s of op kussens liggen. Sommige sliepen, sommige keken wat nieuwsgierig rond, geen van hen huilde. De vriendin had ook zo’n tevreden exemplaartje mee dus ze legde die bij de rest. Ik verwachtte dat al die baby’s elk moment in hysterisch gekrijs zouden uitbarsten, maar er gebeurde niets. Opeens besefte ik dat dit ook van mijn dochter verwacht werd. Ik legde haar wat onzeker bij die andere baby’s. Uiteraard begon ze na enkele minuten te krijsen. Geen enkele interventie hielp. De kinesiste nam haar op de arm, waar ze het krijsen ongestoord voortzette, de hele sessie lang. Nadien durfde ik niemand aan te kijken terwijl ik op en neer liep om haar rustig te krijgen. Wat uiteraard niet lukte. Ik had het gevoel dat de hele wereld meekeek. Niets hielp. Ik kon mijn eigen dochter weer eens niet troosten. 

Uiteindelijk hijste ik haar krijsend in de draagdoek. Ik vertrok met tranen in de ogen. De lift in, de fiets op. Pas toen ik een tijdje aan het fietsen was, werd ze rustig en viel in slaap. Toen was het mijn beurt om mijn tranen de vrije loop te laten. Het was de eerste keer dat ik besefte dat niet alle baby’s zo waren. En ik schaamde me. Welke moeder kon haar eigen kind nu niet troosten? En lag het aan mij dat ik zo’n onrustige baby had? Ik fietste maar wat rond en kon niet ophouden met huilen. Ik besefte opeens dat ik niet wist waar ik was en had nog geen smartphone toen. Stapte af en keek rond. 

En hier sta ik nu ook, op diezelfde plek. Een kleine 6 jaar later. Het gevoel van toen is nog zo vers. De wanhoop. Het gigantische slaaptekort. De eindeloze zoektocht van wat anders en hoe beter. Al die meningen, maar niemand die echt kon helpen. Het was zwaar. 

We zijn zes jaar verder. De dochter is nog steeds intens en dat is soms zacht uitgedrukt. Gelukkig is intens behalve vermoeiend ook vaak verbijsterend mooi. De dingen die ze zegt en doet hebben ons al diep ontroerd. Ze kan zo wijs zijn. Zo verantwoordelijk. Zo zorgzaam. Verveling bestaat niet met haar. Tomeloze energie uit zich soms in tomeloze woede maar ook in tomeloze liefde, creativiteit en passie. En de woede wordt steeds minder tomeloos. Zo stond ze enkele dagen geleden, met gebalde vuisten te briesen en te stampen. Toen ik haar vroeg of ze rustig kon worden, schreeuwde ze: RUSTIG?! IK PROBEER HIER WEL MIJN BOOSHEID ONDER CONTROLE TE HOUDEN HÉ! Ze schreef deze week ook haar eerste briefje. Ze zat te mokken in de badkamer omdat ze niet wilde komen eten. Ze schreef het op twee blaadjes toiletpapier. Die had ze in strookjes gescheurd om haar punt te benadrukken. “Mira is boos.”, stond er. Onze ergernis verdween als sneeuw voor de zon. Vertederd glimlachten we achter onze hand. 

Ik sta op diezelfde plek als zes jaar geleden. De overrompelende verliefdheid heeft plaats geruimd voor niet-aflatende, allesomvattende liefde. Liefde voor dat wijze, onstuimige, weerbarstige, liefdevolle meisje met zoveel pit. We zouden haar niet anders willen. 

Vandaag weet ik wél waar ik ben. En ik weet soms zelfs waar ik naartoe wil, waar zij naartoe wil en hoe we daar samen geraken. En dat het ook zigzaggend kan. Graag zelfs.