iemand met plaats in de zetel waar het ruikt naar herfst zelfs in de lente en naar mandarijn
iemand die hard kan lachen kruimels van mijn wang veegt zo gewoon dat het nooit meer gewoon zal zijn
die zwaait en blijft zwaaien tot ik allang uit het zicht en gedroogde appeltjes met kaneel in een zakje goed dicht
waar kaarsen aan gaan als het donker wordt en die soms wat huilt omdat het altijd weer donker wordt
iemand die woorden kiest en schikt anders dan ik ze denk die zachter wordt in de avond en twee voeten stevig op de grond
iemand die anders kijkt en voorzichtig mijn blik stuurt naar waar het licht zacht is en dat is hier iemand met kasten vol schelpen en geuren, woorden en noten zachte melodieën hoedjes van papier
iemand die me gooit en vangt gooit en vangt gooit en vangt
iemand die lief heeft en verder niets helemaal niets van me verlangt
je zat eerst nog op de fiets het was herfst geworden en je fiets rammelde over de kasseien je voelde iets mee rammelen ergens in je hoofd maar je wou het niet lossen het mocht niet lossen
en toen lag je daar, je gezicht ingelijst, niemand om het te bewonderen je staarde naar de grond en het pluisje dat daar lag veerde af en toe geschrokken op zweefde enkele centimeters naar links
je lijf lag daar op die tafel zonder gezicht haar handen streelden en wreven en knepen rolden over je heen als golven op het strand handen van een ervaren bakkersvrouw die vertrouwden dat straks alles zou geuren naar vers, naar nieuw en opnieuw en dat het belletje zou rinkelen bij de eerste klant
je lijf zonder gezicht ontspande toen gingen haar handen door je haren koesterend en jij voelde weer tot waar je reikte was vergeten dat er zoveel van jou was om te koesteren en plots schokte er iets het waren je schouders en druppels vielen op het pluisje dat nu geen kant meer op kon en dat wat al zolang aan het rammelen was kwam eindelijk los
-ze zijn knuffel voor hem had opgeraapt -ze zijn knuffel terug op de grond had gelegd -ik zijn kommetje uit de kast had gehaald -ik zijn kommetje had teruggezet -ik bij hem ging zitten terwijl hij op de grond zat te brullen -ik wegging toen hij schreeuwde: jij moet weggaan! -ik hem oppakte om te kalmeren -ik hem terug neerzette -ik naar hem keek -zij naar hem keek -ik niet naar hem keek -ik iets tegen haar zei -hij pap wou -zijn pap nog niet klaar was -hij warme melk wou -zijn melk warm was -hij op een gewone stoel wou zitten -met een kussen -hij helemaal niet op die stoel wou zitten -en ook niet op dat kussen -hij pap had gemorst, bijna niet zichtbaar voor het blote oog
heb ik me even in de badkamer teruggetrokken ik masseerde mijn slapen en probeerde rustig te worden diep in en uit te ademen
en dan hoor ik ineens vreselijk schattig gezang ik kom de badkamer terug uit en plotsklaps is de sfeer gekeerd ze zingen “heppie burtei toe joe” zeulen met mandjes waar hun baby’s in liggen te slapen, en dekentjes voor een picknick, en taart voor de jarige baby’s
nu zitten ze in het kasteel en ik ben de vrouw van het kasteel dus ik moet gaan
we schommelden traag de zomer in die nooit helemaal wou doorbreken
maar we deden toch van blote voeten op straat, de voordeur open met de beste buren en broekjes vol krijt
we sliepen in een tent met felle kleuren en kregen schemeravonden en dan pas hun bedjes in en wij dan nog wat staren naar de sterrenhemel maar als ik helemaal eerlijk toch iets te fris en iets te veel muggen en iets te moe om daar nog lang buiten naast jou
we werden wakker van loeiende koeien en oorverdovend gekwetter en het briesen van een paard en geruzie in hun tent want hij op haar deken en zij op zijn haar en ik had die nacht trouwens op hun potje geplast en voelde tevredenheid
en toen was er teveel regen en ik kreeg de beelden en koppen niet weg geschud en keek uit het raam en dan naar mijn huis en kinderen en kon het nooit allemaal tegelijk vasthouden en dacht aan hun verhalen over vluchten en was bang
we reden uren naar een plek waar het wat warmer en droger en moesten daar eerst bekomen van de lange rit en een moeilijk jaar en donkere gedachten en dat was toch iets te veel verwachten van zo’n zomerhuis met zwembad en ik las daar ook dat boek
dat huis kon die donkerte niet helemaal oplossen maar het werd wel lichter want we werden nu wakker van kwetterende nichtjes en zaten elke ochtend allemaal aan die grote ontbijttafel waar gepord en gemopperd en gelachen werd en af en toe een droom gedeeld en steevast melk gemorst en we dronken koffietjes uit vier tasjes op een rij tot de laatste druppel uit de thermoskan en dan het zwembad in
we wandelden in grotten en steden met ballonnen, bloemen en fonteinen en zaten aan riviertjes met kaasjes en druiven en de overstromingen nu wat verder weg en mijn angst minder
de meisjes gilden meestal te luid en dan gingen wij wat verder zitten en het jongetje speelde overal behalve in dat zwembad en liet op zijn moedigste dag zijn voeten wel eens in het water bungelen
en toen was er vuur, overal vuur, dat schreeuwde mijn telefoon als ik die ’s avonds bekeek en ik dacht weer aan vluchten en de angst lag nu naast me in bed en kleedde me uit en bleef liggen ook lang nadat ik dat schermpje had uitgezet en jij erbij was gekomen
we vonden de beste plek tussen de wijngaarden op een heuvel om de zon te zien zakken en David Bowie zong door het autoraam ‘as long as there’s sun, as long as there’s rain, as long as there’s fire’ en de kinderen ‘ik heb de zon zien zakken’ en het rook daar naar geluk
we kwamen terug en het regende en we haalden wat er uit de dagen te halen viel en dat was best veel en warm en er werd gedanst en gelachen en gevierd (en de angst bij mij op schoot)
ik zeg dag en zwaai en tot ziens en het is echt goed geweest en mijn zonnebril weer in het laatje linksboven in de bruine apothekerskast
morgen zal ik de angst (en telefoon) uit bed schoppen, opplooien en bij het strijkijzer leggen want dat is er wel maar we gebruiken het nooit en dan er is weer meer plaats voor jou en jij zal warm zijn en de lakens gewassen
want jij nog niet bewust van jij was gewoon wij pijn was onze pijn ík moest niets doen behalve zijn
dragen wiegen zingen ik wiegde niet jou maar Ons jíj had niets van míj nodig want wist nog niet dat er een jij en een mij was
dat is vandaag anders je wringt weet je met je lijf geen blijf
je wil dat ik het oplos je wil niet los aan mij, terug in mij niet meer voelen dat pijn alleen jouw pijn is dat dragen wiegen zingen van die ander komt
maar een moederlijf lost op want jij wringt en ik wring je kreunt en de pijn trekt door míjn lijf
dus hang vandaag maar dicht je hoeft nog niet los ík vang je pijn wel die nooit alleen jouw pijn zal zijn
Na zo’n 6 maanden lesgeven met mondmasker moet ik toegeven: het is nog steeds vreselijk irritant maar het went ook wel een beetje. En, optimistisch als ik ben, heb ik zelfs – op vraag van Erika Vlieghe – enkele voordelen ontdekt:
Blozen. Je ziet het met mondmasker amper als iemand bloost. Blijkbaar vinden mijn hersenen dat zo geruststellend dat blozen onder dat mondmasker helemaal niet meer voorkomt. Als dit mondmaskertijdperk ooit voorbij is, moet ik dus “gewoon” een manier vinden om mijn hersenen te overtuigen dat mijn gebloos niet zichtbaar is, en dan zal ik voor eeuwig en altijd van deze irritante eigenschap verlost zijn.
Koortsblaren. Het was lang geleden maar ik had gisterenochtend weer prijs. Je kent het wel, zo’n branderige, brokkelige koortsblaas, werkelijk een prachtig zicht waar mijn cursisten dan 3 uur lang moeten op zitten zien. Maar nu dus, mooi verborgen achter mijn prachtige mondmasker. (Ik wil optimistisch zijn, dus zet dit maar even tussen haakjes: dat betekent helaas wel 3 uur lang zo’n stofje dat tot bloedens toe over de koorstblaas schuurt)
Dingen die uit je neus hangen. Niets is zo irritant als naar een leraar/spreker/gesprekspartner… te moeten kijken bij wie een brokje/druppel/snotsliert aan de neus bungelt. Ik check dan ook altijd zorgvuldig mijn neusgaten voor ik aan mijn les begin. Dat moet nu dus niet meer. Ik kan dus ‘s ochtends een volle minuut langer slapen! En mijn kinderen houden daar ook altijd rekening mee!
Hierbij helpt het mondmasker helaas niet:
Tandpastavlekken op mijn kleren. El-ke keer op-nieuw. Om pas in de pauze te zien, de vlek er dan met water uit te proberen wrijven waardoor ik er de rest van les uitzie alsof ik aan het lacteren ben. En ik heb al genoeg gelacteerd in mijn leven!
Ladders in mijn panty’s.
Okselvijvers.
Struikelen over de poten van het bord. En over de stoel die naast het bord staat. En daarna terug over de poten van het bord. En botsen tegen de scherpe hoek van de tafel omdat mijn lichaam al iets te vroeg naar rechts werd gestuurd, buiten mijn wil om. (Algehele lompheid eigenlijk.)
Mijn fles water die op de grond dondert nadat ik er met mijn achterwerk tegen bots, el-ke les. Waardoor mijn cursisten zich iedere keer rot schrikken.
Zei ik al dat ik optimistisch ben? Ik zie het namelijk ook helemaal goed komen.
Ik voorspel dat er een virus komt dat zich ook via onze poriën zal verspreiden. We zullen ons dan in een soort van ruimtevaartpakken moeten voortbewegen. Een mondmasker zal tegen dan pure nostalgie zijn. En dat pak heeft niet alleen dezelfde voordelen als het mondmasker, nee, beter nog, het zal mijn andere vervelende euvels ook verhelpen!
Alleen die algehele lompheid. Die zal blijven. Maar iedereen zal er dan mee worstelen, gezien de ruimtevaartpakken. En ik zal een voorbeeld worden van hoe je lomp én gelukkig kan zijn. Workshops en lezingen geven. Op (ingepakte) handen gedragen worden (en af en toe op de grond vallen). Uiteindelijk tot koningin gekroond!
Erika had gelijk. We moeten stoppen met al dat zeuren, er wacht ons (mij althans!) een stralende toekomst.